Information
Music theory
Musical analysis
music history > course > barok

Barok

  • Inleiding
    Rond 1600 verandert het muzikale landschap drastisch. De tot dan toe overheersende polyfonie wordt (door Italiaanse componisten) drastisch ingeruild voor de monodie (letterlijk: begeleide eenstemmigheid). Deze ontwikkeling speelt zich vooral af binnen het Madrigaal (het genre om omwille van de tekstuitbeeldingen mee te experimenteren!), het wereldlijke liefdeslied dat zich ontwikkeld van een 5 stemmig doorgecomponeerd stuk naar de monodie. De bas krijgt een steeds harmonischer functie, de middenstemmen worden steeds meer gereduceerd tot vulstemmen en de sopraan krijgt alle melodische aandacht. Als men de middenstemmen samenvat tot akkoord is de monodie ontstaan. Men spreekt dan ook wel over basso continuo (steeds aanwezige bas) of becijferde bas: de enkele baslijn wordt d.m.v. cijfers van accoorden voorzien, die de clavecinist/organist/luitspeler improviserenderwijs tot een logisch geheel moet maken. In samenhang met dit alles ontstaat langzaam maar zeker een harmonisch denken en het majeur/mineursysteem.

    Daarnaast neemt in deze tijd de pure instrumentale muziek enorm toe. Allerhande stukken voor alleen instrumenten ontstaan (Toccata, Preludium, Sonate etc.). Instrumentale en vocale virtuositeit nemen enorm toe. Nieuwe instrumenten (viool) ontstaan in rap tempo. Door de toename van de hoeveelheid zuiver instrumentale muziek verandert ook het ritmische landschap drastisch; het accentritme doet zijn intrede: 1-2-3-4.
    Men ontdekt het concerterende (wedijverende) principe: de (virtuoze) solist staat tegenover een groep en laat horen wat hij/zij in huis heeft. Het Concerto grosso en het Concert (meestal driedelig) zijn hiervan het resultaat. Ook de dubbelkorigheid maakt deel uit van dit concerterende principe. Muziek neemt de ruimte in beslag. Belangrijke componisten in deze tijd: Claudio Monteverdi, Giovanni Gabrieli, Frescobaldi en Jan Pieterszoon Sweelinck. Wat later en van groot belang voor de ontwikkeling van de instrumentale muziek zijn: Arcangelo Corelli, Antonio Vivaldi en Locatelli.
    Een belangrijke ontwikkeling in deze tijd zien we ontstaan in Florence: de opera. Men paste de monodische principes toe op een Grieks drama: de opera was het resultaat. Eerste belangrijke opera: Orfeo van Claudio Monteverdi. (1607). Belangrijk blijft in deze barokmuziek de emotie: het virtuoos, zwierig vertolken van elementaire affecten als verdriet, vreugde, woede etc. vooral in de opera leidt dit een zekere stilering van vormen, toonsoorten (elk met hun eigen karakteristiek) en ritmen.

    Frankrijk, Italië, Duitsland
    Door de hele Barok heen staan de Fransen als kemphanen tegenover de Italianen. Italianen schrijven vooral (virtuoze) opera en concerten. Fransen componeren suites (opeenvolgingen van dansen) en houden zich veel minder met virtuositeit bezig. Hun muziek bereidt de Rococo voor. Aan het eind van de Barok probeert men vooral in Duitsland de beide stijlen met elkaar te verzoenen. De mengstijl die daardoor ontstaat vormt de basis voor de klassieke stijl.
    Ligt het zwaartepunt aan het begin van de Barok vooral in Italië (opera) en wat later ook in Frankrijk (ballet), aan het eind van de barok komt het in Duitsland te liggen, waar de talloze hoven en hofjes een ideale plaats voor de componisten zijn. Centra: Wenen, Mannheim, Berlijn etc.)

  • Madrigalen: Monteverdi
    Een madrigaal -letterlijk herderszang- was aanvankelijk een sololied met instrumentale begeleiding. In de Reniassance wordt het madrigaal een meerstemmige vocale compositie op niet religieuze teksten, vaak over liefde en liefdesverdriet. Een belangrijke componist van madrigalen was Claudio Monteverdi (1576-1643). Het madrigaal beleefde zijn bloeitijd van de 14de tot de 17de eeuw. Claudio Monteverdi schreef madrigalen in zowel de oude polyfone als in de nieuwe stijl, waarbij de tekst de muziek overheerst (en bv. dissonanten vrij werden gebruikt om emotie uit te drukken). Tot de nieuwe stijl behoren: monodie en concertato (= de stijl van muzikale dialogen tussen verschillende uitvoerenden).

    Voorbeeld madrigaal: arrow (1K) Monteverdi - Parlo Miser O Taccio


  • Monodie en concertato in Duitsland: Schütz
    Een belangrijk componist van Duitse (kerk)muziek aan het begin van de barok is Heinrich Schütz (1585 - 1672), die een nieuwe (= Italiaanse) stijl van componeren integreerde in de Duitse polyfone schrijfwijze. Deze nieuwe stijl kenmerkt zich onder meer door het gebruik van de tekst- en affect-georiënteerde monodie en door de concertato stijl: de stijl van muzikale dialogen tussen verschillende ensembles.

    Voorbeeld monodie: arrow (1K) Schütz: Was hast Du verwirket (SWV 307)

    Voorbeeld concertatostijl: arrow (1K) Schütz: Aus der Tiefe ruf' ich, Herr, zu dir (SWV 25)
  • Recitatief en aria
    In de 17e eeuw ontwikkelen zich vanuit de monodie twee genres, die in veel barokmuziek een rol spelen: recitatief en aria; beide met verschillende stijlen en verschillende functies. Het recitatief is bedoeld om het verhaal verder te vertellen, kenmerkt zich door een spreekritme en is flexibel in maat en tempo. Wat vorm betreft zeggen we wel: doorgecomponeerd; de tekst bepaalt de muziek. De aria daarentegen staat stil bij een enkele emotie (Affekt): het gevoel over wat er gebeurd is, wordt weergegeven. De aria is lyrisch van karakter, heeft een vaste maat en een vast tempo. Bij de aria speelt het spreekritme geen rol. Van een heldere vorm of structuur is vaak sprake (bv. basso ostinato of ABA-vorm). Verder het recitatief wordt op enkele momenten begeleid. Bij de aria speelt de begeleiding een belangrijke rol.
    Recitatief en aria zijn onafscheidelijk van elkaar tot in de 19e eeuw en klinken in opera's, oratoria, cantates en passies. Wagner is wel de eerste die definitief met deze traditie voor wat betreft de opera breekt.

    Voorbeeld recitatief en aansluitend aria: arrow (1K) Recitative and Aria a solo 'Ni de amor'


    Henry Purcell was een componist met een grote voorliefte voor een basso ostinato: een basmelodie die continu herhaald wordt. Een mooi voorbeeld is zijn When I am laid in earth uit zijn opera Dido en Aeneas.

    Voorbeeld aria: arrow (1K) Purcell: When I am laid in earth

  • Tempo rubato: Frescobaldi en Couperin
    Onder invloed van de dans ontstaat in de barok de maat met zijn zware en lichte tijden (1-2-3-4). De maatstreep was in de 16e eeuw slechts een oriëntatiepunt in de partituur, nu krijgt die maatstreep metrische betekenis en duidt een accentverdeling aan. Echter, ook een vrij onmetrisch ritme werd in de barok gebruikt en wel in recitatieven en improvisatorische instrumentale solostukken, zoals de virtuoze toccata’s voor clavecimbel van Girolamo Frescobaldi (1583-1643) of de zogenaamde Preludes non mesuré van Louis Couperin (1626-1661). We kunnen daarvoor de term rubato hanteren, wat zoveel betekent als 'geroofd' - vrij in de maat (hoewel bij Chopin we daaronder net iets anders verstaan: zie mindmap Chopin).

    Voorbeeld toccata: arrow (1K) Frescobaldi, Toccata Ottava del 1mo libro
    Voorbeeld Prelude non mesuré: arrow (1K) Couperin, Prelude in F major (and an Allemande)

  • Continuiteit ofwel Fortspinnung
    Barokmuziek kenmerkt zich door continuïteit. Muziek gaat maar door. Sequenzen met hun opmerkelijke doorgaande motoriek spelen hierin een essentiële rol (‘Fortspinnungsmelodik’). Nu een voorbeeld van een triosonate van Bach voor orgel, waarin zich een muzikale dialoog afspeelt tussen de verschillende stemmen (met name de twee bovenstemmen, gespeeld met beide handen; de voeten vormen eigenlijk de basso continuo, die in een ensembleversie dan wordt uitgevoerd door twee instrumenten, bv. klavecimbel en gamba). De dialoog wordt afgewisseld door sequenzen.

    Voorbeeld Fortspinnung: arrow (1K) Bach, Triosonate BWV 530, deel 1

  • Suite
    De suite is een opeenvolging van barokdansen, die met elkaar contrasteren; dansen in een gestileerde vorm: niet bedoeld om te dansen, maar herkenbaar aan stereotiepe dansritmes. In de 19e en 20e eeuw ook een opeenvolging van andere soorten stukken, bijv. een selectie uit een opera, toneelmuziek of ballet. Door de hele Barok heen staan de Fransen als kemphanen tegenover de Italianen. Italianen schrijven vooral (virtuoze) opera en concerten. Fransen componeren suites en houden zich veel minder met virtuositeit bezig. Hun muziek bereidt de Rococo voor. Aan het eind van de Barok probeert men vooral in Duitsland de beide stijlen met elkaar te verzoenen. De mengstijl die daardoor ontstaat vormt de basis voor de klassieke stijl. Suites treffen we ook aan bij Johann Sebastian Bach (1685 -1750). Zijn cellosuites zijn een mooie ingang om vertrouwd te raken met de suite.
    De eerste suite bestaat uit zes dansante delen (waarvan alleen de eerste niet een dans is, maar een inleiding): Prelude, Allemande, Courante, Sarabande, Menuet en Gigue.

    Voorbeeld Prelude: arrow (1K) Bach, Prelude uit cellosuite 1
    Voorbeeld Allemande: arrow (1K) Bach, Allemande uit cellosuite 1
    Voorbeeld Sarabande: arrow (1K) Bach, Sarabande uit cellosuite 1

  • Fuga: Bach
    Hoewel elke laat-barokke componist wel fuga's schreef is Johann Sebastian Bach (1685 - 1750) wel de grootste. Een fuga gaat over een thema dat aan het begin van de compositie eenstemmig klinkt. Dat thema klinkt daarna in de overige stemmen. Heeft het thema in alle stemmen geklonken (de expositie is dan afgelopen), dan kan er een ontspannen tussenspel (dat mogelijk naar een andere toonsoort moduleert) klinken waarna er weer een gedeelte komt waarin het thema weer klinkt (repercussio). De opbouw van de fuga is dus heel eenvoudig: een afwisseling van themagedeelten en gedeelten waarin het thema niet klinkt. Bachs Kunst der Fuge is een compendium van de fugatechniek.

    Voorbeeld fuga: arrow (1K) Bach, Contrapunctus 1 uit de Kunst der Fuge
  • Canon: Bach
    Dezelfde Johann Sebastian Bach (1685 - 1750) was een meester in het schrijven van canons. Om goed klinkende canons te schrijven moet je wel van goed huize zijn. Bachs Musikalisches Opfer toont een aantal bijzonder ingewikkelde canons, waarbij je niet merkt dat de stukken voldoen aan een mathematische precisie.

    Voorbeeld canon: arrow (1K) Bach, Canons uit het Musikalisches Opfer
  • Passacaglia: Bach
    Nog een keer Johann Sebastian Bach (1685 - 1750) die met zijn Passacaglia heeft laten zien dat hij de techniek van de ostinato volledig beheerste. Probleem bij het compneren van een passacaglia is de continue aanwezigheid van hetzelfde thema in dezelfde toonsoort. Je moet dan zo componeren dat de nadrukkelijkheid van dezelfde toonsoort verlicht wordt door de aandacht te trekken op andere muzieklae gebeurtenissen, zoals ritme of melodie. Bach doet dat ook op een geweldige manier. Opmerkelijk is dat Bach het thema niet -zoals gebruikelijk- alleen in de onderstem laat klinken. Na de passacaglia schrijft Bach nog een fuga, die wel verschillende toonsoorten aandoet: dat werkt werkelijk bevrijdend.

    Voorbeeld passacaglia: arrow (1K) Bach, Passacaglia
    Voorbeeld fuga : arrow (1K) Bach, Fuga na Passacaglia


arrow (1K) terug naar hoofdscherm