Information
Music theory
Musical analysis
music history > course > modernetijd

Moderne tijd (vanaf 1900)

  • Inleiding
    1. Aan het begin van de 20e eeuw zien we wat de muziek betreft twee belangrijke centra:
      • Parijs met als belangrijkste componisten Satie, Debussy, Ravel en de import-rus Igor Strawinsky. In deze stad, waar ook het verdere kunstleven functioneert als nergens (Picasso, de film etc.) bloeit aanvankelijk het Impressionisme (Debussy), later het neo-classicisme. Strakke muziek zonder veel franje. Een poging de onschuld van de wereld voor de Eerste Wereldoorlog vast te blijven houden. Parijs is de stad waar de jazz het eerst wortel schiet. Amerikaanse legerbands veroveren de lichtstad met hun nieuwe klanken. Componisten als Debussy, Ravel en Darius Milhaud (schrijver van het negerballet La création du monde) zijn er als de kippen bij.
      • Wenen, waar het expressionisme een grote rol speelt. Wenen is de grote smeltkroes die danst op de rand van een vulkaan. In 1914 zal hier de boel uiteenspatten. Belangrijke componisten: Mahler, Schönberg, Alban Berg en Anton Webern. Schönberg zal rond 1909 de tonaliteit afzweren en overgaan op vrije atonaliteit: absolute vrijheid voor de componist, die zichzelf moet uitdrukken. In 1923 zal hij die vrijheid enorm inbinden met de dodecafonie, de twaalftoonstechniek. Berg is de schepper van een tweetal expressionistische opera's: Wozzeck en Lulu. Anton Webern geeft een steeds verdergaande versobering te zien. Hij is de geestelijke vader van het serialisme, dat na zijn dood tot bloei zal komen (Stockhausen, Boulez, Messiaen).

    2. Een belangrijke buitenstaander is Béla Bartók, de Hongaar die op basis van de Hongaarse boerenmuziek een heel nieuwe muziek te maken, waarin hij streeft naar een nieuwe vorm van classiciteit. Zijn voorbeeld is vooral in de voormalige Oostbloklanden zeer belangrijk geweest, ook al omdat daar de a-tonaliteit van hogerhand was verboden als 'revisionistisch'. Componisten als Prokofjew en Sjostakowitsj hebben daar in Rusland (onder Stalin) erge last van gehad (ook de jazz trouwens, die zowel onder Stalin als onder Hitier in het verdomhoekje zat).
    3. De belangrijkste vernieuwingen in de 20ste eeuw liggen op het gebied van het ritme, dat met name door de ontdekking van andere culturen (Balkanlanden, later ook Afrika) steeds geraffineerder werd. In het kielzog hiervan wordt het slagwerk steeds belangrijker. Bestaat een klassieke symfonie orkest wat slagwerk betreft voornamelijk uit pauken, in de 20ste eeuw zien we een weelde aan slagwerk; marimba's, klokken, gongs, ratels etc.
    4. Een zeer belangrijke vernieuwing gaat ook uit van de steeds toenemende kennis van andere landen en volken, met name die van het oosten. Zen, India etc. worden zowel in de populaire muziek (Flower Power) als de klassieke muziek zeer belangrijk (in Nederland Ton de Leeuw). Na de jaren 50 leidde dit tot protesten tegen de te ver doorgeschoten serialiteit: b.v. de Minimalmusic (Reich, Glass).
    5. Tegenwoordig is 'nieuwe romantiek' weer in componisten maken gebruik van tal van bronnen: van het populaire lied, tot ingewikkelde polyfone vormen (in Amerika Rzewski).
    6. Op dit moment is er op tal van manieren cross-over ontstaan. Componisten lenen bij de lichte muziek voor hun eigen werk (Louis Andriessen etc.). De stijl wisselt per componist, tonaal en a-tonaal wisselen elkaar af ook de techniek (computer) wordt steeds belangrijker. Aan de versmelting van de 'hoge' met de 'lage' cultuur lijkt voorlopig nog geen einde gekomen.
  • Impressionisme
    In Parijs met als belangrijkste componisten Satie, Debussy, Ravel en de import-Rus Igor Strawinsky bloeit aanvankelijk het impressionisme. Het werk van de Franse componist Claude Debussy (1862-1918) is van beslissende betekenis geweest voor de ontwikkeling van de 20e eeuwse muziek. Debussy geldt als een vertegenwoordiger van het muzikaal impressionisme, gericht op het weergeven van stemmingen en zintuiglijke indrukken met harmonie en klankkleur evenals de impressionistische schilders zich bezig hielden met atmosfeer, kleur en licht. Essentieel voor de orkestrale kleur is de grote verscheidenheid aan slagwerkinstrumenten zoals tamtams, celesta, klokkenspel, xylofoon. Een dromerige atmosfeer bereikt Debussy met het vrijwel ontbreken van een strakke maat en de zeer kleurrijke akkoorden. Hoewel zijn stijl duidelijk verbonden is met de voorafgaande periode, heeft hij ook vele vernieuwingen (zoals nieuwe mild dissonante akkoordvormen, nieuwe toonvoorraden zoals hexatoniek en zwevende ritmiek) gebracht, die door andere componisten in en buiten Frankrijk zijn overgenomen. Zijn vernieuwingen zijn zeker even groot als die van b.v. Schönberg, maar vallen minder op.

    Voorbeeld impressionisme:  arrow (1K) Debussy, L'après-midi d'un faun
  • Atonaliteit en expressionisme
    Expressionisme komt in de Duitsland/Oostenrijk landen op zo rond 1900 -eerst in de beeldende kunst en vanaf 1908 in de muziek. Ze is te omschrijven als een radicaal subjectieve uiting van 'de moderne mens' van die dagen, die zich- volgens bv. Freud- vanwege talrijke onbewuste conflicten angstig en gespannen voelde, vervreemd van zijn omgeving, vol twijfels over de zin van het bestaan en vol verzet tegen de burgermaatschappij met zijn schijntevredenheid etc etc. Expressionistische kunst is dan ook fel, heftig, anti-esthetisch en vooral provocerend.
    Het muzikale expressionisme begint, met als belangrijke voorloper Gustav Mahler, zo rond 1908 als Arnold Schönberg in het tweede kunstcentrum van die tijd Wenen de tonaliteit afzweert en overgaat op vrije atonaliteit: absolute vrijheid voor de componist, die zichzelf moet uitdrukken. Een belangrijk expressionistisch werk van hem is zijn Pierrot Lunaire uit 1912.

    Voorbeeld expressionisme 1:  arrow (1K) Schönberg, Pierrot Lunaire
    Voorbeeld expressionisme 2:  arrow (1K) Webern, op. 5, deel 4
  • 'Tonaal' en expressionistisch 'slagwerk'
    Andere komponisten blijven min of meer tonaal komponeren, maar gaan bv. heel provocerend om met ritme en dissonanten (Strawinsky bv. in enkele vroege werken), waardoor ze ook tot het expressionisme gerekend zouden kunnen worden. Bij Strawinsky treedt het ritme sterk op de voorgrond, bv. door veel maatwisselingen, polymetriek, asymmetrische maatsoorten, antimetrische accenten, ostinati, verschuivingen van ritmische motieven in de maat en de zgn. slagklanken (akkoorden met een percussiefunctie). Het heeft een primitief karakter die we bij de door de folklore geïnspireerde Bartók ook aantreffen. Bartók was een van de eerste etnomusicologen: hij verzamelde en publiceerde volksmelodieën en liet zich erdoor inspireren in zijn composities. In zijn Pianosonate uit 1926 horen we eveneens dissonante slagklanken, die hij in zijn Allegro barbaro uit 1911 al had geïntroduceerd.

    Voorbeeld 1a:  arrow (1K) Strawinsky, Sacre du printemps
    Voorbeeld 1b:  arrow (1K) Strawinsky, Sacre du printemps
    Voorbeeld 1c:  arrow (1K) Bartók, Pianosonate, deel 1
  • Dodecafonie
    Er verschijnen vele atonale stukken van Schönberg en zijn leerlingen Alban Berg en Anton Webern. In 1923 zal Schönberg die vrijheid enorm inbinden met de dodecafonie, de twaalftoonstechniek. Dodecafonie heeft in de muziektheorie betrekking op de systematische organisatie van toonhoogte: basis is een toonhoogtereeks waarin alle 12 tonen slechts eenmaal voorkomen. Deze reeks wordt dan het uitgangspunt voor allerlei varianten op basis van renaissancetechnieken kreeft, omkering en omkering van de kreeft.

    Voorbeeld dodecafonie: arrow (1K) Webern, Variationen für Klavier op 27
  • Neoclassicisme (neo-classicisme)
    Deze term verwijst naar een manier van componeren uit de jaren '20 van de vorige eeuw, waarbij oude vormen en technieken (sonatevorm; barok contrapunt) in een nieuw jasje worden gestoken. Het resultaat is toegankelijke en anti-romantische, objectieve muziek. Voorbeelden: bij Strawinsky hoor je Pergolesi in zijn Pulcinella, Bach in zijn pianosonate (1922), Machaut in zijn Mis uit 1948. Poulenc laat zich inspireren door Mozart (trio voor piano, hobo en fagot uit 1928), Schumann, Chopin maar ook door de barokke Rameau (in Airs chantéz uit 1928). Prokofjew koos als voorbeelden Haydn en Dvorak met zijn eerste vioolconcert (1913), derde pianoconcert (1917) en Peter en de wolf (1936).

    Voorbeeld neoclassicisme 1: arrow (1K) Poulenc, trio voor piano, hobo en fagot, deel 2
    Voorbeeld neoclassicisme 2: arrow (1K) Strawinsky, fragment Pulcinella


    Componisten van kunstmuziek in deze tijd bleken geïnteresseerd in jazz (en omgekeerd ook). Ravels vioolsonate is hiervan een voorbeeld. In feite getuigt dit opnemen van jazz-elementen van een neo-classistische houding -zij het dan niet in letterlijke zin.

    Voorbeeld neoclassicisme 3: arrow (1K) Ravel, vioolsonate, deel 2
wordt vervolgd

arrow (1K) terug naar hoofdscherm